‘Het Overwicht van het Grote’. De nokbalk buigt door.
Het is Veelbelovend om een plaats te hebben,
waar wij naartoe kunnen gaan.
Succes.
‘Het Meer’ gaat over de bomen (triplet ‘Het Hout’) heen.
Het beeld van ‘Het Overwicht van het Grote’.
Zo is de eenling, als hij alleen staat, onbezorgd,
en als hij afstand moet doen van de wereld, onbevreesd.
Het tijdsveld bestaat uit vier sterke lagen in het midden en twee zwakke lagen aan de buitenkant. Als de sterken buiten en de zwakken binnen zijn, is het goed; dan is er geen sprake van overwicht en is er niets bijzonders aan de hand. Hier is het omgekeerde het geval. Het tijdsveld stelt een balk voor, die van binnen dik en zwaar, maar aan de buiteneinden te zwak is. Dat is geen toestand die kan blijven duren. Die moet veranderd of opgegeven worden, anders dreigt er ongeluk. Dit is dus een tijd van overgang.
Zonder voeding kunnen wij ons niet bewegen. Vandaar dat het volgende tijdsveld ‘Het Overwicht van het Grote’ is. Voedsel opnemen zonder het te gebruiken, roept tenslotte beweging op. Beweging zonder einde gaat ten slotte te ver en leidt tot over(ge)wicht, tot druk en ‘stress’. ‘Het overwicht van het Grote’ is de top. Het tijdsveld toont ons namelijk een grote inwendige kracht. De uiteinden zijn uiteindelijk niet opgewassen tegen de te sterke inwendige structuur, vandaar ‘Het Overwicht van het Grote’. Het tijdsveld toont ons hout, dat is ingedrongen tot onder het grondwater. Dat kan ook gezien worden als een doodskist, en metaforisch als een periode van rouwen en loslaten. Het tijdsveld is in zoverre het tegenstuk van het vorige, omdat daar voor de voeding van de levenden en hier voor de verzorging van de doden wordt gezorgd.